Kies een statuut: vast / freelance

In grote lijnen zijn er twee arbeidsstatuten : dat van werknemer en dat van zelfstandige/freelancer. Daartussen bestaat weliswaar een grijze zone, met mogelijkheden zoals schijnzelfstandigheid en interimarbeid.

Wil je als vaste journalist op een redactie of als freelancer aan de slag? Als je voluit wilt gaan voor een welbepaald nieuwsmedium, en je bent bereid je in te schakelen in een redactiestructuur, dan zal je doorgaans kiezen voor een vast contract . Als je de handen vrij wil houden voor diverse opdrachtgevers, en je wil ook enigszins meester blijven over je eigen leven, kies dan voor freelancen. Om ergens in loondienst te werken moet je geschikt zijn voor dagelijks werk in een georganiseerd redactiekader. Hou er rekening mee dat op veel redacties vandaag een nogal strakke top-downcultuur heerst. Maar ook freelancen vergt bijzondere vaardigheden, zoals zakelijke knowhow en financiële discipline. Zeker als beginnend freelancer riskeer je zwarte sneeuw te zien en onmogelijke werkuren te moeten kloppen om vooruit te geraken.

Werknemer = met een arbeidsovereenkomst of arbeidscontract = in dienstverband = ‘vast’

Je werkt een bepaald aantal uren per week (bijvoorbeeld 38) voor je werkgever, die je hiervoor een maandelijks loon betaalt. Tijdens die werkuren onderwerp je je aan ‘de leiding, het gezag en het toezicht’ van die werkgever. Een arbeidscontract kan voltijds of deeltijds zijn. Ongeveer 3 op de 4 Belgische beroepsjournalisten werken met een vast contract. Ze kunnen gebruik maken van een aavullend pensioen, zie onderaan deze pagina.

Zelfstandige = freelancer = ‘los’

In dat geval lever je een specifieke prestatie voor een opdrachtgever. Hiervoor krijg je dan een vergoeding (honorarium en/of auteursrechtenvergoeding). Waar, wanneer en hoe je een opdracht vervult, bepaal je in principe zelf. Maar let er wel altijd op dat je je werk minstens doet zoals van een normaal zorgvuldig journalist kan worden verwacht. Dat betekent onder meer dat je gestelde deadlines respecteert. Zelfstandigen kunnen hun activiteit uitoefenen in hoofdberoep of in bijberoep. Om en bij 800 freelancers werken in Vlaanderen in hoofdberoep voor algemene nieuwsmedia. Dat komt neer op zowat 1 op de 4 erkende beroepsjournalisten. Daarnaast zijn er  vele  journalisten die in bijberoep freelancen, naast een hoofdactiviteit.

Loontrekkende beroepsjournalisten (niet journalisten van beroep, freelancers of statutaire ambtenaren) krijgen, wanneer ze met pensioen gaan, een meer dan aardig extraatje in de vorm van een aanvullend journalistenpensioen. Dat veronderstelt dan wel dat de werkgever en de beroepsjournalist zijn tegemoetgekomen aan de wettelijke plicht om extra sociale bijdragen te betalen aan de RSZ.

 

Waarop te letten?

Van zodra je én loontrekkende én erkend beroepsjournalist bent, moet je werkgever een extra RSZ-bijdrage van 2% en jij een van 1% op je brutoloon betalen. Pols bij de personeelsdienst of alles in orde is en ga op je loonfiche na of die extra RSZ-bijdrage wordt afgehouden. Het aanvullend journalistenpensioen wordt enkel toegekend voor de beroepsjaren dat de aanvullende RSZ-bijdragen werden betaald. De Erkenningscommissie speelt nieuwe erkenningen in elk geval automatisch door aan de betrokken werkgever en aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De werkgevers ontvangen verder bij elke vijfjaarlijkse hernieuwing van de persdocumenten de geactualiseerde lijst van alle erkende beroepsjournalisten in hun bedrijf.

 

Voorwaarden voor erkenning als beroepsjournalist

De wet van 30 december 1963 legt vijf voorwaarden op waaraan een aanvrager moet voldoen om erkend te kunnen worden en blijven als beroepsjournalist. Zo moet je ten minste 21 jaar zijn, mag je niet vervallen zijn van burgerlijke en politieke rechten en moet journalistiek je hoofdberoep zijn. Daarnaast moet je het beroep van journalist ten minste twee jaar lang hebben uitgeoefend als gewoon beroep en mag je het niet sedert meer dan twee jaar hebben gestaakt. Tot slot mogen beroepsjournalisten naast hun hoofdberoep geen nevenactiviteiten uitoefenen in bijberoep die de journalistieke onafhankelijkheid in het gedrang kunnen brengen. Op de website van de Erkenningscommissie vind je meer info over de erkenningsvoorwaarden.

 

Wat als de aanvullende bijdragen niét worden betaald?

Dan dringt zich een regularisering op, ook voor het verleden (je kan tot drie jaar teruggaan in de tijd). Verwittig je werkgever, maar ook het VVJ-secretariaat (info@journalist.be). Dat bezorgt je een typebrief waarmee je de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) kan aanschrijven. De RSZ zal de werkgever aanmanen om de niet-betaalde sociale bijdragen alsnog te vereffenen. Belangrijk is vervolgens artikel 26 van de RSZ-wet van 27 juni 1969: dit verbiedt werkgevers om op hun werknemers de sociale zekerheidsbijdragen te verhalen waarvan ze de inhoudingen niet tijdig hebben gedaan.

En wat levert zo’n journalistenpensioen nu op?

Hoeveel pensioen iemand ontvangt, hangt af van twee factoren: het aantal gewerkte jaren en het brutoloon in elk van die jaren.

  • Voor het pensioen bestaat een volledige loopbaan uit 45 jaar. Elk loopbaanjaar telt daarom voor 1/45ste mee in de pensioenopbouw.
  • Het pensioen van een bediende bedraagt 60 procent van het brutoloon. Voor de berekening van het pensioen van een beroepsjournalist wordt het brutoloon verhoogd met 33,33%. In de praktijk komt dat erop neer dat het pensioen van een beroepsjournalist (afgerond) 80 procent van het brutoloon bedraagt.
  • Om de pensioenopbrengst van één jaar te kennen, kun je het brutoloon vermenigvuldigen met ofwel 0,6 (bedienden) ofwel met 0,8 (beroepsjournalisten) en delen door 45.
  • Het pensioen dat uiteindelijk uitbetaald zal worden, is de som van de pensioenopbrengsten van alle loopbaanjaren. Iemand die met pensioen gaat na 40 loopbaanjaren zal dus 40 pensioenopbrengsten optellen, iemand met 45 loopbaanjaren telt er 45 samen.

Om écht zicht te krijgen op je pensioenbedrag raadpleeg je mypension.be. Of bel je naar het gratis Pensioenlijn 1765, waar je eventueel een afspraak kunt maken in een van de lokale Pensioenpunten de Federale Pensioendienst (FPD). Let er dan ook op dat het journalistensupplement terug te vinden is in de berekening.

 

En de administratieve mallemolen?

Die blijft al bij al beperkt. Je moet je pensioen ten vroegste 12 maanden voor de ingangsdatum van je pensioen aanvragen, en ten laatste de maand voor de ingangsdatum. De snelste manier om je pensioen aan te vragen is via mypension.be. Je kunt het ook doen via de gratis Pensioenlijn 1765 of via het gemeentebestuur van je woonplaats. Woon je in het buitenland, raadpleeg dan de website van de FPD. Na aanvraag opent de FPD automatisch een dossier ‘beroepsjournalist’.

 

Voor vragen mail info@journalist.be (Pol Deltour of Charlotte Michils).

In de praktijk blijkt tussen een arbeidscontract en het freelancestatuut toch een grijze zone te bestaan, waarin twee fenomenen meer dan eens voorkomen. Dat is zeker niet exclusief zo voor de journalistiek, maar we zijn toch goed bekend ermee.

Juridisch gezien is een zelfstandige iemand die zijn beroepsbezigheid uitoefent zonder enige gezagsrelatie of ondergeschiktheid. Daarmee onderscheidt de zelfstandige samenwerking zich fundamenteel van een arbeidsovereenkomst en het ambtenarenstatuut, die wél een band van ondergeschiktheid veronderstellen.

Een contract van zelfstandige samenwerking wordt ook wel aannemingscontract genoemd. Terwijl een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer wordt afgesloten, is bij een aannemingscontract sprake van een opdrachtgever en een aannemer.

Diversiteit troef

Concreet komt het erop neer dat de zelfstandige voor een opdrachtgever contractueel overeengekomen ‘opdrachten’ vervult, of op eigen initiatief gerealiseerd werk aanbiedt, veeleer dan dat hij arbeidstijd ter beschikking stelt van een werkgever. Die nuance komt tot uiting in de term ‘freelance’, die teruggaat op de middeleeuwse strijders (‘lansiers’) die hun vechtkunsten ten dienste stelden van de vorsten die daar het royaalst voor betaalden. Zelfstandige journalisten worden in het Frans trouwens vaak ‘pigistes’ genoemd, in de zin van journalisten die ‘à la pige’ (of ‘per stuk’) werken en worden vergoed.

Wat de zaken enigszins compliceert, is dat dé zelfstandige journalist eigenlijk niet bestaat. Sommige freelancers werken louter per opdracht, denk aan een reportage of een interview. Anderen beschikken over een kaderovereenkomst met een (of meer) opdrachtgever(s), en vervullen in het raam daarvan regelmatige opdrachten. Vaak is zelfs sprake van exclusieve samenwerking tussen de zelfstandige en diens opdrachtgever – wat het werken voor andere media dus uitsluit.

Tussen vaste contracten en zelfstandige samenwerking bevindt zich bovendien een schemerzone, waarin twee fenomenen opduiken. Het eerste is dat van schijnzelfstandigheid, van recentere datum is de uitzendarbeid die momenteel hoge toppen scheert in de mediasector.

(SCHIJN)ZELFSTANDIGHEID

De eerste mogelijkheid is dat je wordt aangeboden om voor een nieuwsmedium te beginnen werken, maar dan als freelancer, zij het een freelancer van wie toch maximale inzet en beschikbaarheid worden verwacht. In dat geval riskeer je in de situatie van schijnzelfstandige terecht te komen: iemand die formeel als zelfstandige wordt behandeld – je krijgt een vergoeding voor prestaties die je verricht – maar in de praktijk blijkt mee te draaien op de redactie zoals vaste collega’s. Je krijgt bijvoorbeeld een vaste plaats op de redactie, je moet beschikbaar en bereikbaar zijn, je werkt met andere woorden onder hiërarchisch gezag, leiding en toezicht van een of meer chefs.

Voor werkgevers kunnen schijnzelfstandigen interessant zijn, omdat ze minder kosten aan het bedrijf en flexibeler zijn (makkelijker in- én uitschakelbaar). Voor de journalist kan schijnzelfstandigheid op het eerste gezicht financieel meer opleveren, maar je derft er wel belangrijke sociale rechten mee (waaronder ontslagbescherming en werkloosheidssteun). Overigens is schijnzelfstandigheid wel degelijk onwettig: wie werkt in de omstandigheden van een werknemer (tijdens arbeidstijd onder leiding, gezag en toezicht), heeft recht op een arbeidsovereenkomst met alle sociale rechten die daaraan vasthangen. De VVJ en de vakbonden voeren waar nodig campagne tegen schijnzelfstandigheid, als het moet ook via de arbeidsrechtbanken.

Wat niét kan – omdat de wet het nu eenmaal verbiedt – is dat een opdrachtgever met iemand op zelfstandige basis wil samenwerken, terwijl er feitelijk sprake is van ondergeschiktheid. Anders verwoord: de betrokkene krijgt geen arbeidsovereenkomst, terwijl zijn werksituatie feitelijk gezien helemaal aan de wettelijke omschrijving daarvan beantwoordt.

 Om het onderscheid tussen een arbeidscontract en een zelfstandige samenwerking te maken, hanteert de Arbeidsrelatieswet van 2006 vier criteria: de wil van de partijen zoals uitgedrukt in de overeenkomst, maar ook de vrijheid van organisatie van de werktijd, de vrijheid van organisatie van het werk en de mogelijkheid van een hiërarchische controle. Deze vier criteria bepalen dus ook of er sprake is van schijnzelfstandigheid.

Jammer genoeg komt het fenomeen van schijnzelfstandigheid in de mediasector – zoals in nog andere sectoren – nog altijd voor. Neem het geval van een freelancejournalist die gedwongen wordt op welbepaalde momenten te presteren, en dus niet vrij is zijn arbeidstijd zélf te regelen. Van zelfstandige journalisten wordt soms vereist dat ze werken op de redactie, of dat ze tijdens afgesproken perioden stand-by en oproepbaar zijn. Soms wordt er ook geëist dat ‘exclusief’ voor één uitgever wordt gewerkt – wat het verbod impliceert om voor anderen te werken. Sommige ‘freelancers’ worden onderworpen aan interne controle- en sanctiemogelijkheden in het bedrijf.

Met schijnzelfstandigen slaan werkgevers een dubbele slag. Mensen met een zelfstandig statuut kosten hun doorgaans een stuk minder dan journalisten op de payroll. Bovendien kunnen ze freelancers van de ene op de andere dag aan de kant schuiven, zonder daarbij gebonden te zijn door vervelende opzeggingstermijnen of dure opzeggingsvergoedingen.

In de jaren ’90 woekerde het fenomeen van de schijnzelfstandigheid volop. Via diverse gerechtelijke procedures werden mediabedrijven toen ook gewezen op hun verantwoordelijkheid. Als we nu, bijna 30 jaar later, de balans opmaken, moeten we echter spijtig genoeg vaststellen dat het verschijnsel niet bepaald uitgeroeid is. Meer dan ooit is het statuut van de journalist precair te noemen, meer dan ooit grijpt schijnzelfstandigheid om zich heen. Niet alleen bij media die het minder breed hebben, zoals onafhankelijke internetmedia, maar even goed bij grotere spelers.

Onvrijwillig zelfstandig

Steekproeven tonen aan dat voor de helft van de freelancejournalisten in Vlaanderen het statuut van zelfstandige geen vrije keuze is. Het inschakelen van journalisten als freelancer gebeurt tegen de achtergrond van managementprocessen als ‘outsourcing’ en ‘flexibilisering’ van het werk. Nu is het geen geheim dat de traditionele nieuwsmedia al een paar decennia door zwaar crisisweer gaan. Dat heeft vaste banen in de journalistiek tot een alsmaar schaarser goed gemaakt.

Met schijnzelfstandigheid is de betrokken journalist absoluut niet gebaat. Hij kan niet voluit genieten van de voordelen van het zelfstandigenbestaan, en tegelijk mist hij de voordelen van een arbeidsovereenkomst. Laatstgenoemde voordelen situeren zich zowel op het niveau van de arbeidsvoorwaarden (loonregeling, ontslagbescherming, recht op vakantie) als op het vlak van de sociale zekerheid (hoger beschermingsniveau op het vlak van werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten). Maar ook de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), die op die manier een hoop sociale bijdragen misloopt, is gedupeerde partij. Dat is meteen ook de reden waarom schijnzelfstandigheid, als een vorm van sociale fraude, de aandacht trekt van de RSZ.

Regularisering

De opdrachtgever heeft in principe niet het laatste woord wanneer hij een samenwerkingsverband als ‘zelfstandige arbeid’ catalogiseert. Een forse stem in het kapittel heeft de RSZ, die de sociale bijdragen ontvangt die gerelateerd zijn aan arbeidscontracten. Maar het laatste woord is uiteindelijk voorbehouden aan de arbeidsrechtbanken. Zij beslissen, bij een conflict dat aan hen wordt voorgelegd, definitief of een werkverhouding als arbeidsovereenkomst dan wel als samenwerking op zelfstandige basis of aanneming moet worden beschouwd. Daarvoor baseren de arbeidsrechtbanken zich op de eerder vermelde wettelijke criteria van contractuele afspraken, de feitelijke arbeidstijdregeling, onderworpenheid aan gezag en beschikbaarheid.

 In een aantal gevallen is een zelfstandige samenwerking geherkwalificeerd als arbeidsovereenkomst. Voor de journalist heeft zo’n beslissing voordelen. Hij valt alsnog onder de bescherming van het arbeidsrecht, denk maar aan de regels betreffende opzeggingstermijn of -vergoeding. Bovendien is het sociale zekerheidsstatuut van werknemers sterker uitgebouwd dan dat van zelfstandigen. Voor erkende beroepsjournalisten komt daar nog eens het voordeel bij dat een regularisering tot loontrekkende ook aanleiding zal geven tot een stukje aanvullend pensioen (zie verder). Je moet er wel rekening mee houden dat deze vorderingen in de regel verjaren na drie jaar.

We moeten natuurlijk realistisch blijven: voor een journalist die zich in een situatie van schijnzelfstandigheid bevindt, is het niet vanzelfsprekend om die situatie fel aan te klagen bij zijn uitgever. Het risico dat de hakbijl valt is dan meer dan denkbeeldig. Het belet niet dat ook na het beëindigen van de samenwerking nog een regularisatie kan worden gevraagd.

Wat tegenwoordig vaak voorkomt: het mediabedrijf biedt je in plaats van een gewone arbeidsovereenkomst een interimcontract (= uitzendcontract) aan. Dat is een tijdelijk contract dat wettig is voor zover het inspeelt op vier concrete situaties: de vervanging van een afwezig personeelslid, een tijdelijk project, een uitzonderlijk werk, en de aanloop naar een vast contract. Formeel gezien heb je te maken met twee arbeidsrelaties: je vervult een specifiek werk voor je opdrachtgever (een redactie), en je bent in loondienst bij een uitzendkantoor. Je opdrachtgever betaalt een vergoeding aan het interimkantoor, dat vervolgens jouw loon uitkeert en je sociale zekerheidsbijdragen in orde brengt.

Doorgaans is uitzendarbeid een interessante manier om werkervaring op te doen en mensen te leren kennen. Je beschikt als werknemer ook over een goed sociaal statuut, zoals het recht op werkloosheidsvergoedingen als je zonder werk valt.

Toch maken werkgevers al eens misbruik van interimarbeid, met name door ze al te lang te laten voortduren. Hiertegen kun je je verzetten, eventueel met steun van de VVJ of vakbonden.

Intussen heeft in de schemerzone tussen ‘vast’ en ‘los’ een nieuwe arbeidsvorm volop haar intrede gedaan, ook in de journalistiek: uitzendarbeid. Talloze beginnende journalisten krijgen vandaag te horen dat ze kunnen starten, maar dan met een interimcontract.

Uitzendarbeid is mogelijk in enkele welbepaalde gevallen: om een vaste werknemer te vervangen, in geval van tijdelijke vermeerdering van werk, om een uitzonderlijk werk uit te voeren, of – sinds eind 2013 – met het motief instroom. Onder dat laatste verstaat men een terbeschikkingstelling van de uitzendkracht aan een gebruiker voor de invulling van een vacante betrekking, met het oog op een indienstneming bij gunstige evaluatie.

Nogal wat actoren in de nieuwsmediasector blijken vandaag voor interimcontracten te kiezen bij de aanwerving van nieuwe journalisten. Ongetwijfeld charmeert hen daarbij de grote flexibiliteit van deze tewerkstelling. In tegenstelling tot een gewone arbeidsovereenkomst kunnen uitzendcontracten bijvoorbeeld onbeperkt op elkaar volgen. Voor de kostprijs daarentegen moeten de werkgevers het niet meteen doen: uitzendcontracten zijn door de band genomen even duur als een gewoon arbeidscontract.

Bij een uitzendcontract zijn, naast de journalist, twee partijen betrokken. Met de uitgever of omroep moet men een akkoord bereiken over het uit te voeren werk, de duur van de opdracht, honoraria, onkostenvergoedingen enzovoort.

Voor de duur van het project treedt men dan officieel in loondienst bij een uitzendkantoor, dat voor de administratieve en financiële afwikkeling als schakel optreedt tussen opdrachtgever en journalist. Het uitzendkantoor berekent op basis van het tussen opdrachtgever en journalist afgesproken facturatiebedrag een brutoloon, waarvan ook nog sociale bijdragen (zowel de patronale als die van de werknemer), bedrijfsvoorheffing en een vergoeding voor het uitzendkantoor worden afgetrokken. Het uitzendkantoor kwijt zich van de betaling van alle sociale en fiscale bijdragen, en betaalt vervolgens het netto als loon uit aan de journalist.

Voordelen maar ook misbruik

De voordelen voor de journalist zijn dat hij zelf vrij blijft in het kiezen van opdrachten, zonder dat hij de gebruikelijke administratieve, sociale en fiscale papierwinkel van de zelfstandige moet doorworstelen. Bovendien heeft hij officieel het statuut van werknemer, met de belangrijke voordelen op het vlak van sociale zekerheid (denk aan ziekte, arbeidsongevallen en werkloosheid). Houd er wel rekening mee dat, na alle afhoudingen, wellicht niet veel meer dan ongeveer 40% overblijft van wat aan de opdrachtgever is gefactureerd.

Wie via een uitzendkantoor aan het werk gaat, moet wettelijk minstens evenveel verdienen als een journalist in loondienst. En voor de erkende beroepsjournalist moeten ook de bijkomende inhoudingen worden verricht voor het extra journalistenpensioen (zie verder).

Een probleem met uitzendarbeid is dat er soms misbruik van wordt gemaakt. Sommige mediahuizen dwingen journalisten te vaak en te lang in uitzendcontracten, in plaats van ze een volwaardige arbeidsovereenkomst te geven. De wet is nochtans duidelijk: uitzendarbeid is enkel mogelijk om een vaste werknemer te vervangen, in geval van tijdelijke vermeerdering van werk, om een uitzonderlijk werk uit te voeren, of met het motief instroom. Voorts zal het gebruik van opeenvolgende dagcontracten alleen nog kunnen als een bedrijf de behoefte aan flexibiliteit kan bewijzen. Ook moeten dagcontracten sinds 2014 worden getekend vóór aanvang van het contract.

In het algemeen vallen enkele tendensen waar te nemen in de evolutie van journalistenarbeid. Die zijn daarom niet altijd zeer uitgesproken, maar hier en daar – in sommige mediabedrijven zeker – zijn ze onmiskenbaar.

  • Onbezoldigd werk. Sommige mediaverantwoordelijken stimuleren dat ook, bijvoorbeeld in het kader van stages. Zij vinden het soms gewoon een ‘gunst’ dat iemand voor hen mag werken.
  • Minder mensen in vast dienstverband, meer freelancers en losse medewerkers.
  • Minder freelancers die nog kunnen leven van hun journalistieke werk, en daarom zelfstandige journalist in bijberoep worden.
  • Meer inloopcontracten: stages, interim, freelancen, jaarcontracten
  • Minder contracten van onbepaalde duur, meer tijdelijke samenwerkingen.
  • Minder traditionele lonen en honoraria, meer (fiscaal voordelige maar voorlopig nog juridisch onzekere) auteursrechtenvergoedingen.
  • Minder vaste lonen, meer flexibele verloning in de vorm van loonsupplementen (bonussen) die individueel prestatiegebonden of/en gelieerd aan het bedrijfsresultaat zijn.

Die tendensen zijn niet altijd positief en soms ronduit jammer. Uiteindelijk zijn alle journalisten gebaat bij een degelijke arbeidssituatie, met goede loon- en andere werkvoorwaarden. Dat is niet enkel voor de journalisten zelf belangrijk, maar ook voor de kwaliteit van hun werk.

Zoals iedereen betalen journalisten belastingen. Dat fiscale statuut verschilt wel serieus naargelang men als werknemer of als freelancer aan de slag is.

Werknemers

Werknemers moeten vooral rekening houden met inkomensbelastingen, die ze betalen op hun loon. In de praktijk evenwel moeten ze zich daar niet te veel van aantrekken, aangezien deze belastingen door de werkgever worden afgehouden van het brutoloon en direct aan de schatkist worden betaald. Zo kan ook het invullen van de jaarlijkse belastingaangifte snel en eenvoudig gebeuren, de fiscus krijgt de meeste gegevens immers door de werkgever bezorgd en vult ze al vooraf op de belastingbrief in.

Toch heeft de journalist met een werknemersstatuut nog een keuze te maken, met name voor het aangeven van zijn beroepskosten. Gaat hij akkoord met het wettelijk bepaalde forfait daarvoor, of geeft hij zijn reële beroepskosten op? Het is een feit dat journalisten redelijk wat kosten maken bij hun werk – voor materiaal, verplaatsingen, representatie – zonder dat ze daar steeds voor worden vergoed door hun werkgever.

Freelancers

Voor freelancers is de situatie complexer.

Zij moeten om te beginnen rekening houden met BTW-verplichtingen. In principe is er wel een BTW-vrijstelling voor journalisten, maar niet iedereen zal daar kunnen van genieten.

Daarnaast betalen ook freelancers vanzelfsprekend inkomensbelastingen, en in tegenstelling tot weddetrekkenden zullen zij zich zelf van deze plicht moeten kwijten.

Wat de situatie extra compliceert, is dat freelancers veelal (ook) in auteursrechtelijke vergoedingen worden betaald. Dat soort vergoedingen wordt fiscaal merkelijk minder belast dan gewone baten. Maar tot vandaag is er nog geen zekerheid over de precieze mogelijkheid om freelancejournalisten ook in auteursrechtenvergoedingen te betalen. De VVJ ijvert al enige tijd voor duidelijkheid ter zake.

Daarnaast zullen zelfstandige journalisten, meer dan loontrekkenden, baat hebben bij het opgeven van hun reële beroepskosten.

Een interessant model bestaat momenteel voor kunstenaars. De wet zegt dat kunstenaars voor de toepassing van de sociale zekerheid (bijdragen en rechten) vermoed worden werknemer te zijn, ook al oefenen ze een beroepsactiviteit uit buiten een arbeidsovereenkomst. Zo vallen ze onder de werkloosheidsregeling. Kunstenaars kunnen aldus op dagen van inactiviteit een werkloosheidsuitkering opnemen (als ze aan enkele voorwaarden voldoen).

Alleen wanneer de artiest het zelf wil, kan hij aantonen dat hij wel degelijk als zelfstandige actief is, en dan komt hij toch in het sociaal statuut van de zelfstandige terecht. In dat geval schrijft hij zich ook in bij een sociaalverzekeringsfonds. Een speciale commissie, de Commissie Kunstenaars, voorgezeten door een magistraat en verder bestaande uit vertegenwoordigers van de RSZ (werknemers) en de RSVZ (zelfstandigen), de RVA, syndicale en werkgeversorganisaties en de artistieke sector, kan een zelfstandigheidsverklaring uitreiken wanneer de artiest daarom vraagt.

Info Cultuurloket: https://www.cultuurloket.be/ en https://www.artistatwork.be/nl/commissie-kunstenaars/samenstelling

Journalistenloket

Zennestraat 21
1000 Brussel
info@journalistenloket.be
02 777 08 40

Een initiatief van

VVJ-VlaamseVerenigingvanJournalisten-logo

Met steun van

logo-vlaamse-overheid